Aspecifieke CANS (RSI)

Samenvatting

Aspecifieke CANS (complaints of the arm, neck and/or shoulder) is een van de meest voorkomende beroepsgerelateerde aandoeningen. Bijna 30% van de Nederlandse beroepsbevolking heeft aspecifieke CANS-gerelateerde klachten. Bij 24% van de werkenden verdwijnen de klachten ’s avonds en in het weekend niet.

Er zijn geen specifieke leeftijdsgroepen waarin relatief veel klachten worden waargenomen of veel verzuim wordt gerapporteerd. Wel is het aantal personen tussen 35 en 55 jaar dat door aspecifieke CANS in de WAO terechtkomt relatief iets groter (4,2%) dan het aantal jongeren (2,7%) en ouderen (3,0%).

Meer vrouwen dan mannen hebben aspecifieke CANS (48 versus 36%), maar bij het verzuim door aspecifieke CANS is er geen verschil tussen mannen en vrouwen.

Vermindering van de belangrijkste risicofactoren – te weten kracht en frequentie bij werk met repeterende armbewegingen en aaneengesloten duur bij beeldschermwerk – is een belangrijke maatregel om aspecifieke CANS te voorkomen. Daarnaast toont onderzoek aan dat micropauzes en bedrijfsbewegingsprogramma’s kunnen bijdragen aan de preventie van klachten. Interventies gericht op het wegnemen van psychische belasting in het werk worden geadviseerd, maar blijken niet erg effectief.

Algemeen

  • CAS-code: L684 – RSI van schouder/bovenarm; L685 – RSI van elleboog/onderarm; L686 – RSI van pols en hand

  • ICD-10-code: M70.9

Toelichting: CANS is een omschrijving van een klachtencomplex; het is geen diagnose. Het CANS-model laat zien dat de klachten zijn in te delen in specifieke en aspecifieke CANS. Een aandoening is specifiek als die te diagnosticeren is. Dit betekent dat op basis van onderscheidende kenmerken de diagnose reproduceerbaar gesteld kan worden. Op basis hiervan zijn er 23 aandoeningen als specifieke CANS benoemd, namelijk:

  1. bicepspeestendinose;

  2. bursitiden rond de elleboog;

  3. carpaletunnelsyndroom;

  4. cervicale hernia;

  5. cubitaal tunnelsyndroom;

  6. ziekte van Dupuytren;

  7. epicondylitis lateralis cubiti;

  8. epicondylitis medialis cubiti;

  9. frozen shoulder;

  10. Guyon kanaalsyndroom;

  11. instabiliteit van de schouder;

  12. instabiliteit van de elleboog;

  13. scheur in het labrum glenoidale;

  14. lokale artritis (geen RA) in een gewricht van de bovenste extremiteit;

  15. Oarsman’s wrist;

  16. radiaal tunnelsyndroom;

  17. Raynaud-fenomeen;

  18. rotator cuff scheuren;

  19. subacromiaal impingementsyndroom (rotator cuff syndroom, tendinosen en bursitiden rond de schouder;

  20. Sudeck-dystrofie;

  21. suprascapulaire compressie;

  22. trigger finger;

  23. ziekte van De Quervain.

Als een aandoening niet tot de 23 als specifieke CANS aangemerkte aandoeningen behoort, wordt gesproken van aspecifieke CANS. 1 Uit onderzoek blijkt dat 63 tot 87% van de lokale klachten van arm, schouder of nek aspecifiek zijn. 2 Het begrip aspecifieke CANS is in dit lemma synoniem gesteld aan aspecifieke ABBE (aandoeningen van het bewegingsapparaat in de bovenste extremiteit) of RSI (repetitive strain injury). Op basis van de CAS-codes L684, L685 en L686 worden aspecifieke CANS van drie lichaamsregio’s belicht, namelijk de schouder/bovenarm, de elleboog/onderarm en de pols/hand. Omdat er geen verschil bestaat in diagnostiek, prognose, interventie en re-integratieadviezen, zijn deze drie CAS-codes gebundeld in één lemma.

1. Diagnose en behandeling

1.1. Definitie

Aspecifieke CANS zijn klachten van het bewegingsapparaat in arm, nek en/of schouder waaraan geen acuut trauma of een systemische ziekte ten grondslag ligt.

De belangrijkste klachten zijn:

  • pijn;

  • vermoeidheid;

  • kramp, tintelingen;

  • doof gevoel;

  • stijfheid;

  • irritatie;

  • prikkelingen en krachtsverlies.

In ernstige gevallen komen zwellingen, veranderingen van huidkleur en verschillen in temperatuur voor.

1.2. Diagnostiek

Anamnese

De anamnese wordt gestructureerd afgenomen, met aandacht voor de volgende punten:

  • pijnklachten:

    • plaats en uitstraling;

    • pijn in relatie tot bewegingen van hand, arm of nek;

    • duur en verloop van de pijn;

    • ontstaan van de pijn en provocerende factoren in werk of sport;

    • voorafgaan van een trauma;

    • ernst van de pijn en ervaren hinder zoals verstoorde nachtrust;

    • duur en ernst van pijnklachten in het verleden;

    • mate van ervaren beperkingen;

  • bijkomende ziekteverschijnselen in verband met niet-lokale oorzaken, zoals systemische aandoeningen of referred pain;

  • psychologische factoren die kunnen wijzen op chronisch pijngedrag en/of irreële cognities of psychische problemen, zoals angst om te bewegen en depressie of angststoornis.

Lichamelijk onderzoek

Lichamelijk onderzoek bij aspecifieke CANS wordt om de volgende redenen uitgevoerd:

  • om specifieke CANS uit te sluiten;

  • om een indruk te krijgen van de beperkingen;

  • omdat het onderzoek tegemoet komt aan de verwachtingen van de patiënt.

Aanvullend onderzoek

Bij aspecifieke CANS is aanvullend onderzoek niet aan de orde. Voor het vaststellen van eenspecifieke CANS kan een aanvullend onderzoek worden overwogen. Voor de aard van het onderzoek zie de specifieke aandoening.

Differentiaaldiagnose

Alle aandoeningen die gerekend worden tot de specifieke CANS (zie bij definitie).

1.3. Behandelplan

Medische behandeling

Bij de behandeling van aspecifieke CANS wordt gekozen voor een aspecifieke benadering waarbij oefeningen ter versterking van de spieren of ter vergroting van de mobiliteit van een gewricht een belangrijke rol spelen.

Van de meeste aandoeningen van het bewegingsapparaat die gepaard gaan met chronische pijnklachten wordt aangenomen dat pijngedrag een belangrijke rol speelt bij het in stand houden van de klachten. De begeleiding en de behandeling is daarom in het bijzonder gericht op het voorkomen van chronisch pijngedrag.

Opmerkingen: onderzoek naar de effectiviteit van interventies bij patiënten met aspecifieke CANS toont aan dat er beperkt bewijs is dat:

  • ergonomische aanpassingen aan toetsenborden de pijn verlichten en het functioneren verbeteren;

  • lichaamsbeweging een positief effect heeft op pijn en functioneren;

  • manipulatie van de wervelkolom in combinatie met wekedelentherapie effectiever is dan alleen manipulatie;

  • multidisciplinaire behandeling de pijn vermindert en het functioneren verbetert;

  • er geen verschil in effectiviteit is tussen diverse fysiotherapeutische interventies zoals groepstherapie, individuele oefentherapie of bewegingstherapie;

  • er geen verschil in effectiviteit is tussen verschillende vormen van gedragstherapeutische interventies zoals EMG-biofeedback, ontspanningstraining, een combinatie van beide en een controleconditie;

  • een spalk niet effectiever is.

1.4. Prognose medisch herstel

De prognose verslechtert indien:

  • sprake is van aspecifieke klachten in plaats van specifieke klachten;

  • de klachten langer duren dan drie maanden;

  • de werkomstandigheden belastend zijn;

  • veel pijn of beperking wordt ervaren.

Vroeg ingrijpen en demedicalisering zouden de prognose verbeteren (zie Re-integratieplan).

Opmerking: in de praktijk wordt vaak gebruikgemaakt van een indeling van de klachten in drie fases, namelijk:

  • fase 1: klachten verdwijnen na enige rust;

  • fase 2: klachten verdwijnen niet na avond-/weekendrust;

  • fase 3: pijn is (vrijwel) altijd aanwezig.

Met elke fase zou de prognose ongunstiger worden. Er is echter veel kritiek op deze indeling omdat prognostisch onderzoek ontbreekt dat deze indeling onderbouwd.

1.5. Belemmeringen medisch herstel

  • Vertraagd herstel door co-morbiditeit: de aanwezigheid van depressieve klachten wordt als een ongunstige prognostische factor beschouwd. 2

  • Vertraagd herstel door complicaties: niet van toepassing.

  • Leefstijl: er zijn geen specifieke leefstijlen die het medisch herstel zouden belemmeren.

  • Werkfactoren: zie Belemmeringen herstel belastbaarheid/werkhervatting.

2. Re-integratie

2.1. Diagnostiek arbeidsmogelijkheden

Arbeidsanamnese

Aandachtspunten zijn: 

  • duur van de activiteiten per dag en per week en relatie met (pijn)klachten;

  • werkdruk, arbeidsverhoudingen en sfeer op het werk;

  • belastende activiteiten buiten het werk.

Diagnostische hulpmiddelen/vragenlijsten

Vraag naar werk en fysieke werkomstandigheden en gebruik hiervoor de checklist fysieke belasting van de NVAB richtlijn Klachten aan arm, schouder of nek.

Werkplekonderzoek (RI&E)

Aandachtspunten zijn:

  • fysieke factoren: houding, herhaalde beweging en kracht;

  • fysische factoren: vibratie en koude;

  • niet-fysieke factoren: verhouding tussen werk en rust en psychosociale factoren.

Bekende conditionele relaties

  • Persoonsgebonden factoren als het omgaan met stress, het stellen van grenzen, lichaamsbouw en algemene conditie zouden een predisponerende werking kunnen hebben voor aspecifieke CANS, maar hiervoor zijn in de literatuur geen bewijzen gevonden.

  • Perfectionisme komt bij mensen met aspecifieke CANS vaker voor dan in de algemene bevolking en is daarmee niet specifiek voor aspecifieke CANS.

  • Arousal en angstreacties kunnen leiden tot een musculaire cocontractie. Daardoor kunnen zogenaamde stapeleffecten ontstaan. Door deze effecten schieten de normale herstelmogelijkheden tekort en ontstaan pijn, vermoeidheid, verstoorde vegetatieve functies en afwijkende sensaties.

Bekende causale relaties

De oorzaak van aspecifieke CANS is multifactorieel bepaald. Dat betekent dat in het werk zowel fysieke als niet-fysieke factoren een rol spelen bij het ontstaan van deze aandoening.

Opmerkingen:

  • in het algemeen bestaat meer direct bewijs voor de effecten van fysieke werkfactoren bij de ontwikkeling van aspecifieke CANS dan voor de effecten van niet-fysieke werkfactoren;

  • er zijn geen onderzoeken bekend waarin bleek dat alleen niet-fysieke werkfactoren verband houden met het risico op aspecifieke CANS. Het bleek dat fysieke factoren altijd aanwezig zijn in samenhang met niet-fysieke werkfactoren. Met andere woorden: de aanwezigheid van bepaalde niet-fysieke factoren op het werk verhoogt het risico op het ontwikkelen van aspecifieke CANS bij aanwezigheid van fysieke risicofactoren.

  • indien aspecifieke CANS werkgerelateerd blijkt te zijn, kan deze aangemeld worden als een beroepsziekte.

2.2. Functionele mogelijkheden

In de zes rubrieken waaruit de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is opgebouwd, zijn de beperkingen voor werknemers met aspecifieke CANS te vinden in de rubrieken II, III en IV. Het gaat om de volgende items:

FML-item Rubriek
Schrijven II-4
   
Trillingsbelasting III-8
   
Hand- en vingergebruik IV-3
Tastzin IV-4
Toetsenbord bedienen en muis hanteren IV-5
Schroefbewegingen met hand en arm IV-7
Frequent reiken tijdens het werk IV-9
Duwen of trekken IV-13
Tillen of dragen IV-14
Frequent lichte voorwerpen hanteren tijdens het werk IV-15
Frequent zware lasten hanteren tijdens het werk IV-16
Klimmen IV-21
   
Boven schouderhoogte actief zijn V-7
Het hoofd in bepaalde stand houden tijdens het werk V-8

2.3. Re-integratieplan

Persoonsgerichte adviezen

  • Interventies zijn gericht op activering. Geef uitleg over het ontbreken van medisch ernstige oorzaken van de klachten om de cirkel van angst om te bewegen te doorbreken.

  • Benadruk dat de prognose gunstig is. Er is geen reden om aan te nemen dat blijvende invaliditeit en chronische klachten frequent voorkomen.

  • Adviseer het werk zo veel mogelijk vol te houden, maar adviseer zo nodig ook de activiteiten die pijn veroorzaken tijdelijk te staken.

  • Adviseer het werk gedurende maximaal twee weken te staken als sprake is van extreme opvattingen over verantwoordelijkheid en perfectionisme. Maak vervolgens een tijdgebonden werkhervattingsplan, met een schema van opklimmende activiteiten.

  • Maak, als sprake is van verzuim, ook een tijdgebonden werkhervattingsplan. Bij veel pijn of beperkingen wordt een langere periode in acht genomen om tot een volledige werkhervatting te komen.

Werkgerichte adviezen

  • Voer indien nodig een werkplekonderzoek. De werkplekdeskundige geeft adviezen, gebaseerd op voorafgaand onderzoek, over tijdens het werk toe te passen houding, bewegingen, werktechnieken en eventueel (in overleg met de leidinggevende) te realiseren ergonomische verbetering.

  • Besteed aandacht aan de randvoorwaarden die het gedrag van de werknemer bepalen (zoals werkplekinrichting, opgelegde werksnelheid, regelmogelijkheden, gedrag van collega’s, werkorganisatie), zodat niet alleen een gewenst, maar ook een uitvoerbaar advies wordt gegeven.

  • Maak spierspanning inzichtelijk met behulp van myofeedback (myofeedback wil zeggen dat men informatie krijgt over dat wat de spier doet).

2.4. Prognose herstel belastbaarheid

De persoonlijke motivatie bepaalt mede de werkhervatting. Prognostische factoren voor het ontstaan van langdurig verzuim zijn een hoger verzuim in het voorafgaande jaar aan de huidige episode en de belastende werkomstandigheden. Bij werknemers met een langdurig verzuim (>1 jaar) worden in de literatuur als prognostische factoren genoemd: het ontbreken van sociale ondersteuning op het werk, fysieke belasting, pijnintensiteit en depressieve klachten. 

2.5. Belemmeringen herstel belastbaarheid/werkhervatting

Werkgebonden belemmeringen

  • Repeterend en fysiek zwaar werk.

  • Monotone werkhouding en werk met geheven armen.

  • Minder mogelijkheden tot persoonlijke ontwikkeling en minder invloed op het werk.

  • Onvrede en gebrek aan sociale ondersteuning.

  • Te lange blootstellingsduur aan een bepaalde handeling.

Persoonsgebonden belemmeringen

  • Persoonsgebonden factoren als het omgaan met stress, het stellen van grenzen, lichaamsbouw en algemene conditie zouden een predisponerende werking kunnen hebben voor aspecifieke CANS, maar hiervoor is geen bewijslast gevonden in de literatuur.

  • De eigenschap perfectionisme komt vaker voor bij mensen met aspecifieke CANS in verhouding tot de algemene bevolking en is daarmee niet specifiek voor aspecifieke CANS.

Belemmeringen in de privésfeer 

Ook tijdens privéactiviteiten kan een werknemer worden blootgesteld aan fysieke en niet-fysieke risicofactoren.

Medische belemmeringen

3. Epidemiologie

  Man Vrouw Totaal
Incidentie in de totale bevolking      
Prevalentie in de totale bevolking      
WAO-instroom 2002 (aantal % totaal) 416 (0,99) 967 (1,92) 1383 (1,50)
Beroepsziekten 2005 (aantal % totaal)     1257 (21,9)

Toelichting en opmerkingen:

  • Prevalentie: bijna 30% van de Nederlandse beroepsbevolking heeft aspecifieke CANS-gerelateerde klachten. Bij 24% van de werkenden verdwijnen de klachten ’s avonds en in het weekend niet. Bij slechts 5% van de werkenden leidt dit tot daadwerkelijk verzuim.

  • Leeftijd: er is geen verschil in het voorkomen van CANS-klachten in de diverse leeftijdsgroepen. Dat geldt zowel voor de nek- en schouderklachten als voor de elleboog-, pols- en handklachten. Wel is er verschil in het voorkomen van medische consumptie door CANS-klachten. Vooral in de leeftijdsgroep van 45 tot en met 54 jaar is het percentage CANS-klachten dat gepaard gaat met medische consumptie significant hoger. Wanneer de klachten uitgesplitst worden naar nek- en schouderklachten en naar elleboog-, pols- en handklachten blijkt de leeftijdsgroep van 45 tot en met 54 jaar op beide typen klachten het meest ongunstig te scoren.

  • Geslacht: meer vrouwen dan mannen hebben aspecifieke CANS-klachten (48 versus 36%), maar bij het verzuim door aspecifieke CANS is er geen verschil tussen mannen en vrouwen. Van het aantal verzuimende vrouwen noemt een iets groter percentage aspecifieke CANS als reden voor het verzuim dan mannen, maar dit verschil is niet groot (9 versus 6%). Wel komen van het aantal werkende personen meer dan twee keer zoveel vrouwen in de WAO (door aspecifieke CANS) als mannen. Per 1000 verzekerde werknemers zal dit verschil nog groter zijn, omdat het totaal aantal werkende vrouwen kleiner is dan het aantal werkende mannen. Hieruit wordt geconcludeerd dat vrouwen een risicogroep vormen. Preventie van verzuim, maar vooral WAO-intrede bij vrouwen moet bijzondere aandacht krijgen, zowel in het algemeen als op het gebied van aspecifieke CANS.

  • Nederland in vergelijking met Europa: aspecifieke CANS komt in Nederland niet vaker voor dan in andere West-Europese landen. Op grond van een survey van de European Foundation for the living and working conditions blijken nek-, schouder- en armklachten in Finland, Zweden, Denemarken, Ierland, Griekenland en Italië vaker voor te komen dan in Nederland. Er zijn geen cijfers beschikbaar over de verschillen in arbeidsongeschiktheid door arm-, nek- en schouderklachten in de Europese landen. 

  • Aspecifieke CANS is een van de meest voorkomende beroepsgerelateerde aandoeningen. 6,7 Het natuurlijke beloop van de klachten lijkt vergelijkbaar met of enigszins gunstiger dan het verloop van rugklachten. Dat wil zeggen dat een groot aantal mensen klachten of symptomen heeft, maar dat het merendeel van hen snel herstelt of er relatief weinig hinder van ondervindt bij de dagelijkse activiteiten. Een klein deel van de mensen met klachten en symptomen neemt vervolgens het grootste deel van de medische consumptie en langdurig ziekteverzuim voor zijn rekening.

  • Uit de resultaten van een TNO Arbeidssituatie Survey blijkt dat in 2001 26% en in 2002 28% van de werknemers langdurige of regelmatige klachten had aan nek, schouder of arm. Het onderzoek laat het volgende beeld zien: één op de vijf werknemers heeft klachten; de helft daarvan (één op de tien in totaal) gaat met de klachten naar de dokter, slikt medicijnen of ervaart beperkingen in het dagelijks functioneren, en één op de honderd mensen verzuimt meer dan drie maanden.

Risicovolle beroepen: beeldschermwerkers (typisten, maar bijvoorbeeld ook CAD-tekenaars), baliemedewerkers, caissières, kappers, naaisters, koks, keukenpersoneel, postbodes, werknemers in de vis-, vlees- en pluimvee-industrie, lopendebandmedewerkers, machinebankwerkers, voegers, metselaars en overige bouwvakkers, beroepsmusici (bijvoorbeeld strijkers).

Risicovolle branches/sectoren: schoonmaakindustrie, textielindustrie, de industriële sector waar steen, glas en aardewerk wordt gemaakt, administratieve sector, IT-sector.

4. Verwijzen en samenwerken

Op basis van overzichten van risicofactoren heeft de NVAB de Checklist Fysieke Belasting opgesteld. Op basis van deze checklist kan de bedrijfsarts een werkplekonderzoek adviseren.

4.1. Algemene verwijsindicaties

Gezien het beperkte bewijs voor de effectiviteit van therapieën in de vorm van oefeningen, ergonomische aanpassingen of manipulatie van de wervelkolom, wordt geadviseerd terughoudend te zijn met verwijzen.

4.2. Specifieke verwijsindicatie

Wanneer persoonsgebonden psychische factoren een belangrijke rol spelen (zoals perfectionisme of de neiging om te hoge eisen te stellen) kan verwijzing naar een psycholoog zinvol zijn.

4.3. Verwijzing in het kader van conditionele relaties

Verwijs door naar een fysiotherapeut met kennis van graded activity voor een tijdgebonden activerende behandeling indien binnen drie weken geen werkhervatting plaatsvindt. Verwijzing voor een multidisciplinaire behandeling vindt plaats wanneer een werknemer na drie maanden het werk nog niet heeft hervat.

5. Verzuimreferentieduren

De referentiegegevens voor de verzuimduur per lemma zijn gebaseerd op verzuimgegevens van vier arbodiensten van verzuimgevallen die in 2004 of in 2005 zijn beëindigd. Omdat in veel gevallen er pas bij 6 weken verzuim een diagnose door een bedrijfsarts is genoteerd hebben we alleen verzuimgevallen die minimaal 43 dagen duren meegenomen. In totaal waren dit 244.995 gevallen. Waarvan 118090 mannen en 126905 vrouwen. Het aantal vrouwen in onze groep ligt dus iets hoger.

In de grafiek met uitstroomcurven is weergegeven welk deel van de verzuimgevallen het werk hervat binnen een bepaalde periode. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de eerste hervatting (groene lijn), 50% hervatting (blauwe lijn) en volledige werkhervatting (rode lijn). Rond iedere lijn zijn met stippellijntjes (in dezelfde kleur) de onzekerheidsmarges ( 95%-betrouwbaarheidsinterval)  weergegeven.

De tabel met kengetallen geeft het gemiddelde aantal weken tot de werkhervatting weer. Bovendien is het 25e percentiel, de mediaan en het 75e percentiel gegeven. Deze geven respectievelijk aan na hoeveel weken 25% van de werknemers met de betreffende aandoening het werk heeft hervat, 50% het werk heeft hervat en 75% het werk heeft hervat. Er kan een verschil zijn tussen de steekproefomvang (valid N) in de eerste, tweede en derde kolom omdat niet bij alle verzuimgevallen er eerst een gedeeltelijke hervatting heeft plaatsgevonden of de datum daarvan onbekend is.

Als laatste is aangegeven het % tot de totale gevallen

De laatste grafiek geeft de uitstroom per maand weer voor volledige werkhervatting.

Wia instroom

Voor deze tabel zijn data van het UWV gekregen. U ziet het totale aantal beslissingen dat in 2006 en 2007 is genomen in de betreffende categorie.

Algemene gegevens :

Alle diagnoses gezamenlijk

  Aantal weken tot eerste hervatting Aantal weken tot 50% hervatting Aantal weken verzuim
Gemiddeld 10,94 15,42 24,39
Percentiel 25 1 6 10
Mediaan 6 10 16
Percentiel 75 13 17 27
Valid N 185.778 195.689 244.995

N.B. De verzuimduren hebben betrekking op verzuimgevallen van 43 dagen en langer.

 

Figuur 2
figuur 2

 

Ruim 50 % van het verzuim langer dan 6 weken herstelt de eerste 4 maanden, 40 % herstelt in de loop van het eerste ziektejaar en ongeveer 10 % herstelt na 1 jaar.

 

Figuur 20
figuur 20

 

 

Figuur 22
figuur 22

 

60% van de werknemers die uitvallen i.v.m. CANS, start met reïntegratie binnen 6 weken. Bij 3 maanden verzuim is 40% van de gevallen volledig terug in eigen werk. Het grootste deel van de mensen met CANS klachten hervat het werk volledig in de derde maand. Het grootste deel van de WIA aanvragers is geschikt voor eigen of ander werk en krijgt geen uitkering.

6 CANS

  Aantal weken tot eerste hervatting Aantal weken tot 50% hervatting Aantal weken verzuim
Gemiddeld 9,01 13,00 24,99
Percentiel 25 1 4 10
Mediaan 4 8 16
Percentiel 75 11 15 28
Valid N 1.994 2.086 2.548
       

N.B. De verzuimduren hebben betrekking op verzuimgevallen van 43 dagen en langer.

CAS Aantal Mediaan Gemm
L684 1531 16,00 25,04
L685 605 16,00 24,43
L686 412 17,00 25,66

Mannen 943 vrouwen 1605

omschrijving aantal 2006 Totaal 2006 Perc 2006 Aantal 2007 Totaal 2007 Perc 2007
L684 RSI schouder bovenarm            
toewijzing IVA 2 3795 0,1 3 4388 0,1
toewijzing WGA 9 5306 0,2 4 5768 0,1
toewijzing WGA volledig ao 12 8906 0,1 14 10464 0,1
afwijzing aanvraag WIA, < 35% ao of geschikt eigen werk 64 11516 0,6 46 11185 0,4
afwijzing aanvraag WIA, herstel 3 1266 0,2 4 1050 0,4
afwijzing aanvraag WIA, overleden of 65 jaar geworden   7     6  
afwijzing aanvraag WIA, overige redenen 2 1286 0,2 5 1980 0,3
afwijzing aanvraag WIA, reden (nog) onbekend 17 3240 0,5 12 2413 0,5
  109 35322   88 37254  
             
L 685 RSI elleboog onderarm en L 686 RSI hand            
toewijzing IVA   3795     4388  
toewijzing WGA 2 5306   6 5768 0,1
toewijzing WGA volledig ao 6 8906 0 11 10464 0,1
afwijzing aanvraag WIA, < 35% ao of geschikt eigen werk 37 11516 0,3 31 11185 0,2
afwijzing aanvraag WIA, herstel 3 1266 0,3   1050  
afwijzing aanvraag WIA, overleden of 65 jaar geworden 7     6  
afwijzing aanvraag WIA, overige redenen   1286   4 1980 0,2
afwijzing aanvraag WIA, reden (nog) onbekend 4 3240 0,2 3 2413 0,1
  52 35322   55 37254  

6. Preventie

6.1. Primaire preventie:

  • Vermindering van de belangrijkste risicofactoren – te weten kracht en frequentie bij werk met repeterende armbewegingen en aaneengesloten duur bij beeldschermwerk – is een belangrijke maatregel om aspecifieke CANS te voorkomen. Dat kan door pauzes, afwisseling van werkzaamheden en door minder lang achter elkaar door te werken.

  • Verschillende onderzoeken tonen aan dat micropauzes een gunstig effect hebben. Bij computergebonden werkzaamheden blijkt het nemen van pauzes van 30 seconden elke 20 minuten een gunstiger effect op spierspanning en pijnklachten te hebben dan dezelfde pauzes elke 40 minuten of op eigen initiatief.

  • Uit een review blijken interventies gericht op het wegnemen van psychische belasting in het werk niet erg effectief. Desondanks adviseert de NVAB bij werknemers die stress ervaren van belastende factoren in het werk ook interventies uit te voeren die gericht zijn op het verminderen van dezelfde factoren.

  • Bedrijfsbewegingsprogramma’s kunnen bijdragen aan de preventie van bewegingsapparaatklachten, onder andere nek- en schouderklachten. Het stimuleren van meer lichamelijke activiteit kan bijdragen aan het voorkomen van aspecifieke CANS.

Literatuur

1. Nederlands Kenniscentrum Arbeid en Klachten Bewegingsapparaat,2004.
2. Handelen van de bedrijfsarts bij werknemers met klachten aan arm, schouder of nek. Geautoriseerde Richtlijn. Utrecht: Bureau Richtlijnen NVAB; 2003. (link naarhttp://nvab.artsennet.nl/themes/888862706/home%3D1).
3. STECR-werkwijzer ABBE-aspecifieke ABBE. STECR; 2003.
4. Bongers PM. Maak werk van aspecifieke ABBE. Rede 11 september 2003.
5. Blatter BM, Bongers PM, Heuvel SG van den, Picavet HSJ, Schoenmaker CG. De omvang van verzuim en arbeidsongeschiktheid door aspecifieke ABBE. Den Haag: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; 2001.
6. Popma J. Aspecifieke ABBE, de prijs voor vooruitgang. 1999.
7. Nieuwsbrief PIM-project. Amsterdam: Nederlands Centrum voor Beroepsziekten 2004;4.
8. Benjamin K, Fletcher KE, Hill-Fotouhi C, Himmelstein J, Katz JN, Pransky G. Work-related outcomes in occupational low back pain: a multidimensional analysis. Spine 2002;27:864-70.
9. Benjamin K, Feuerstein M, Himmelstein J, Morgan W, Mundt K, Pransky G. Work-related upper-extremity disorders: prospective evaluation of clinical and functional outcomes. J Occup Environ Med. 1999;41:884-92.
10. Registratie Richtlijn D001 Werkgerelateerde aandoeningen van de bovenste extremiteit, Nederlands Centrum voor Beroepszieketen, Amsterdam.