Meniscusletsel

Samenvatting

Knieklachten zijn na rugklachten de meest voorkomende klachten over het bewegingsapparaat in de huisartsenpraktijk. In het geval van traumatische knieklachten wordt in tweederde van de gevallen de diagnose contusie of distorsie gesteld. In 6% van de gevallen is de meniscus aangedaan. Aandoeningen van de meniscus worden vooral tussen 15 en 65 jaar gezien, bij mannen drie- tot viermaal zo vaak als bij vrouwen. Na operatie en een niet-gecompliceerd herstel zal de werknemer na een aantal weken alle activiteiten weer uit kunnen oefenen. Een operatief verholpen meniscusletsel is op zich geen reden tot het beperken van de kniebelasting. Zwaar werk hoeft veelal niet te leiden tot degeneratieve afwijkingen, subjectieve klachten en/of blijvende arbeidsongeschiktheid.

Algemeen

  • CAS-code(s): L 553 – meniscusletsel, vers

  • ICD-10 code: S83.2 – scheur van meniscus, vers

Synoniem

  • Meniscus injury.

1. Diagnose en behandeling

1.1. Definitie

Een meniscusletsel bestaat uit een scheur in de meniscus. Deze scheur kan acuut ontstaan door een trauma of subacuut op basis van chronische overbelasting door degeneratie van het kraakbeen.

Kenmerkend voor een traumatisch meniscusletsel is het ontstaan bij het geforceerd draaien van een gebogen knie. Een traumatisch meniscusletsel komt regelmatig voor in combinatie met een bandletsel. Een degeneratief meniscusletsel kan ontstaan door langdurig werken in een geknielde of gehurkte houding en het belast buigen van de knie. Belangrijkste verschijnselen van een meniscusletsel zijn de bewegingsbelemmering, slotverschijnselen, hydrops en pijn.

1.2. Diagnostiek 

Voor het stellen van de diagnose zijn anamnese, lichamelijk onderzoek en aanvullend onderzoek van belang.

Anamnese

In het geval van een trauma en verdenking op een acuut meniscusletsel zijn van belang:

  • De omstandigheden (sport, verkeer) en aard (val, geweld van buitenaf) van het trauma. Typisch is het ontstaan bij een plotselinge draaiende beweging van de knie. Als het gewricht in aansluiting op het trauma heeft gefunctioneerd gaat het in het merendeel van de gevallen om een distorsie.

  • De belastbaarheid na het trauma (staan, lopen). Als blijkt dat het gewricht in aansluiting aan het trauma heeft gefunctioneerd (‘de patiënt is doorgegaan met sporten/heeft doorgespeeld c.q. gewerkt’), mag worden aangenomen dat een distorsie de oorzaak is. Aanvullende diagnostiek is dan niet onmiddellijk geïndiceerd.

  • De lokalisatie en het verloop van de pijn. Waar is de pijn gelokaliseerd? Hoe is het verloop na het trauma? Is er pijn in rust of bij bewegen?

  • Binnen hoeveel tijd na het trauma is de zwelling ontstaan. Zwelling binnen 2 1 tot 4 uur 3 duidt op een haemarthros en zwelling na 6 uur op een hydrops.

  • Eventuele slotverschijnselen. De knie zit op slot of is niet te strekken.

  • Een onzeker of instabiel gevoel. Door een bepaalde beweging kan een meniscusbeklemming optreden, waarbij de pijn leidt tot door de knie zakken.

Bij verdenking op een niet-traumatisch meniscusletsel zijn van belang:

  • De lokalisatie en het verloop van de pijn. De pijn is meestal maximaal op de plaats van het letsel ter hoogte van de gewrichtsspleet. De pijn is meestal de hele dag aanwezig en verergert bij lopen op oneffen terrein. Bij een degeneratief meniscusletsel kunnen klachten peracuut toenemen.

  • Hydrops van de knie. Is er een zwelling aanwezig? Is deze ontstaan door overbelasting?

  • Eventuele knieklachten of knietraumata in het verleden (beloop en behandeling).

Lichamelijk onderzoek

  • Algemeen: vergelijk altijd de aangedane en niet-aangedane knie met elkaar.

  • Beoordeel bij inspectie in stand de zwelling (lokaal, diffuus) en de stand van been en patella. Bestaat er een zichtbare (en meetbare) spieratrofie? Is de knie belastbaar? (Staan op het aangedane been, asdrukpijn.)

  • Bij onderzoek in rugligging:

    • Bestaat er hydrops (ballottement, danse patellaire van de patella)?

    • Lokaliseer pijn (drukpijn ter hoogte van de gewrichtsspleet, palpatie van de mediale en laterale collaterale band).

    • Onderzoek eventuele bewegingsbeperking door het uitvoeren van flexie en extensie van de knie, zowel passief als actief.

    • Onderzoek de stabiliteit van de collaterale banden door valgiseren en variseren van lichtgebogen knie (geeft een globale indruk).

Opmerkingen ten aanzien van lichamelijk onderzoek:

Stabiliteits- en meniscustests worden voor de huisartsen-/bedrijfsartsenpraktijk niet geadviseerd vanwege de moeilijke uitvoerbaarheid en de voor de eerstelijnsarts geringe toegevoegde waarde voor het stellen van de diagnose.

Aanvullend onderzoek 

  • Röntgenonderzoek is zinvol bij verdenking op een fractuur. Wees hierop bedacht bij oudere patiënten, klachten na van een val of geweld van buitenaf, bij een afwijkende stand, bij asdrukpijn en indien actieve flexie tot 90° niet mogelijk is.

  • Vraag bij twijfel aan de diagnose meniscusletsel MRI-onderzoek aan.

  • Voer bij ‘hoge’ verdenking (bijvoorbeeld bij een slotstand) geen aanvullend onderzoek uit. Verwijs dan naar de specialist. Deze zal artroscopisch onderzoek verrichten, met zo nodig aansluitend een operatieve ingreep.

  • Een diagnostische of ontlastende punctie heeft geen meerwaarde.

Differentiaaldiagnose

Niet-traumatische aandoeningen:

  • bursitis prepatellaris;

  • tractus iliotibialis frictiesyndroom;

  • Baker-cyste;

  • gonartrose;

  • infectieuze arthritis (gonorroe, ziekte van Lyme, tuberculose, brucellose);

  • jicht, pseudo-jicht;

  • polyarthritis (Reiter, reumatoïde arthritis);

  • tumor.

Traumatische aandoeningen:

  • contusie, distorsie;

  • collaterale bandletsel;

  • kruisbandletsel;

  • intra-articulaire fractuur;

  • patellaluxatie.

1.3. Behandelplan 

Patiënten met een mogelijk meniscusletsel worden meestal in eerste instantie gezien door de huisarts of door de bedrijfsarts op het werk. Het NHG-beleid bij traumatische knieklachten is als volgt:

  • röntgenonderzoek bij verdenking op een fractuur en verwijzing bij een fractuur;

  • verwijzing naar een orthopedisch chirurg bij het bestaan van een slotstand.

Bij afwezigheid van een reden om acuut te verwijzen:

  • voorlichting en uitleg over natuurlijke beloop en instructies met betrekking tot hervatten van activiteiten;

  • herhaling van anamnese en lichamelijk onderzoek met een interval van 1-2 weken; een gunstig beloop kenmerkt zich door verdwijnen pijn, ballottement en herstel van het dagelijks functioneren;

  • alsnog verwijzing naar de orthopedisch chirurg bij het aanhouden van klachten, beperkingen of ballottement.

In geval van een bewezen meniscusletsel is de operatieve behandeling in eerste instantie gericht op behoud van de meniscus. Mogelijkheden in volgorde van voorkeur en afhankelijk van de aard van het letsel:

  • meniscushechting tijdens artroscopie;

  • partiële meniscectomie (artroscopisch);

  • totale meniscectomie.

Aanvullende oefentherapie kan nodig zijn om het genezingsproces te bespoedigen. In het algemeen is een actieve revalidatie van belang om spieratrofie te voorkomen.

Opmerkingen:

Vascularisatie van het buitenste deel van de meniscus maakt spontane genezing van rupturen in dit gebied mogelijk. 1 In de literatuur wordt geen beleid gevonden dat hier structureel rekening mee houdt.

Meniscusresectie verhoogt de kans op het ontstaan van gonartrose op oudere leeftijd.

1.4. Prognose medisch herstel

De prognose op korte termijn

Bij partiële of totale meniscectomie is het been na een maand weer gedeeltelijk belastbaar en na twee maanden volledig. Voor kniebelastende arbeid moet daarom tijdelijk een verminderde belastbaarheid worden aangenomen, mede gezien het verhoogde risico op gonartrose.

Prognose op langere termijn

Uit de literatuur blijkt dat een meniscusletsel (en dan vooral het verwijderen van de meniscus) een verhoogde kans op gonartrose geeft. Factoren die hierbij een rol kunnen spelen zijn:

  • De gebezigde operatietechniek: een partiële meniscectomie beperkt het risico, ongeacht een open of artroscopische ingreep.

  • Ander letsel van de knie. Een bijkomend bandletsel of het preoperatief aantreffen van bestaande degeneratieve afwijkingen verhogen het risico.

  • Een afwijkende stand van de tibiofemorale hoek.

  • De duur van de klachten voor de operatieve ingreep: onderzoek geeft wisselende resultaten; sommige onderzoekers zien een negatief effect, andere niet.
    Daarbij moet ook rekening gehouden worden met algemene factoren die de kans op gonartrose verhogen als:

1.5. Belemmeringen medisch herstel

Factoren die het herstel negatief kunnen beïnvloeden zijn: 7

  • De ernst van de aandoening en comorbiditeit:

    • bijkomende kniebandlaesie;

    • bijkomende kraakbeenschade;

    • aanhoudende/begeleidende synovitis;

    • bestaande hydrops pretraumatisch;

    • langer bestaande kniebandlaesie, eerder knieletsel;

    • pre-existente chondropathie of artrose van de knie;

    • andere aandoeningen van de onderste extremiteiten.

  • Algehele conditie vooraf:

    • conditie van de spieren preoperatief;

    • obesitas.

  • Complicaties tijdens, van en na de behandeling:

    • iatrogene kraakbeenbeschadiging tijdens de operatie;

    • persisterende hydrops;

    • oedeem van het been;

    • pijn, wondinfectie, trombose;

    • artritis(aseptisch of infectieus).

  • Werkfactoren (zie Belemmeringen herstel belastbaarheid/werkhervatting).

2. Re-integratie

2.1. Diagnostiek arbeidsmogelijkheden

Neem in de spreekkamer met een werknemer de specifieke taken door die hij/zij moet verrichten. Op basis daarvan is een oordeel te vormen over de belasting in de werksituatie die problematisch zou kunnen zijn bij terugkeer naar het eigen werk. Kijk daarbij ook naar factoren die de arbeidsgebondenheid van de aandoening bepalen. Laat zo nodig een werkplekonderzoek uitvoeren ter objectivering van eventuele knelpunten en voor verder advies.

Blootstelling

In het algemeen komen in de werkanamnese aspecten aan de orde als noodzakelijke houdingen en bewegingen. Arbeidsgerelateerde factoren die het risico op het ontstaan van een (niet-traumatisch) meniscusletsel doen toenemen of die re-integratie na operatie in de weg staan zijn:

  • werken in een geknielde of gehurkte houding;

  • het belast buigen van de knie.

Werkplekonderzoek

Indien een adequate beoordeling van de werksituatie anamnestisch niet mogelijk (b)lijkt, is het uitvoeren van een werkplekonderzoek aangewezen. Besteedt daarbij specifieke aandacht aan de genoemde risicofactoren. Zo’n onderzoek (door bijvoorbeeld arboverpleegkundige of arbeidshygiënist) vindt liefst samen met de werknemer plaats. Kijk tijdens het werkplekonderzoek naar belastende arbeidsfactoren en de handelingen die voor de werknemer niet uitvoerbaar zijn in verband met de klachten. Een werkplekonderzoek is zeker aan de orde in geval van advisering naar aanleiding van blijvende beperkingen.

Betrek bij een werkplekonderzoek actief de leidinggevende; eventuele aanpassingen kunnen dan direct worden besproken.

Diagnostiek beroepsziekten

  • Knieklachten kunnen optreden als gevolg van het werk. Vooral werken in een geknielde of gehurkte houding en belast buigen van de knie verhoogt de kans op het ontstaan van knieklachten. De literatuur rapporteert wisselend over het ontstaan van een meniscusletsel als gevolg van de werkbelasting. Een meniscusletsel wordt in Europa gezien als een erkende beroepsziekte. 

  • De aandoening wordt (conform de registratierichtlijn) als beroepsziekte gemeld als:

    • de aandoening klinisch is bewezen.

    • het gaat om een degeneratief meniscusletsel, dus veroorzaakt door langdurig werken in geknielde of gehurkte houding. Dit moet aannemelijk zijn op basis van de anamnese en zo mogelijk bevestigd door werkplekinformatie.

    • er sprake is van een blootstellingduur van minimaal 3 maanden en een maximale latentietijd van 6 maanden.

2.2. Functionele mogelijkheden

Van de zes rubrieken waaruit de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is opgebouwd, zijn de te verwachten beperkingen voor werknemers met een meniscusletsel te vinden in de rubrieken II, III, IV en V. Het gaat om de volgende items:

FML item Rubriek
Vervoer II-10
   
Trillingsbelasting III-8
   
Buigen IV-10
Frequent buigen tijdens het werk IV-11
Duwen of trekken IV-13
Tillen of dragen IV-14
Frequent zware lasten hanteren tijdens het werk IV-16
Lopen IV-18
Lopen tijdens het werk IV-19
Trappenlopen IV-20
Klimmen IV-21
Knielen of hurken IV-22
   
Staan tijdens het werk V-4
Geknield of gehurkt actief zijn V-5
Gebogen en/of getordeerd actief zijn V-6

2.3. Re-integratieplan

Het formuleren van het re-integratieplan door de bedrijfsarts geschiedt op grond van de probleembeoordeling. Besteed in het re-integratieplan aandacht aan het volgende:

Algemene adviezen

  • Geef voorlichting aan leidinggevende (en zo nodig collega’s) met betrekking tot de aandoening en de consequenties voor het werk.

  • Stel het werkhervattingadvies samen met de werknemer op. Zelf meedenken werkt motiverend.

Persoonsgerichte adviezen

  • Adviseer de werknemer zo veel mogelijk contact te houden met de werkplek. Dit is, zeker als het verzuim wat langer gaat duren, van cruciaal belang voor uiteindelijke werkhervatting, welke re-integratiestrategie verder ook wordt gevolgd.

  • Voorafgaand aan een operatie kan het werk na aanpassing worden hervat (bijvoorbeeld zittend). Adviseer na operatie het werken gedurende 1-2 weken geheel te staken waarna de re-integratie kan starten. Stel een tijdcontingent werkhervattingprogramma op, met concrete afspraken over de belasting en een opbouw daarvan.

  • Bij terugkeer naar het eigen werk moet rekening worden gehouden met enerzijds de functionele herstelperiode na een operatie en anderzijds de mogelijke beperkingen op langere termijn:

    • Een operatief verholpen meniscusletsel is op zich geen reden tot het beperken van de kniebelasting. Zwaar werk hoeft veelal niet te leiden tot degeneratieve afwijkingen, subjectieve klachten en/of arbeidsongeschiktheid.

    • In een aantal gevallen is er wel reden om de kniebelasting te beperken. Dit om ernstige problemen in de toekomst (gonartrose) te voorkomen. Het gaat daarbij om werknemers met bestaande degeneratieve afwijkingen (röntgenologisch), blijvende instabiliteit van de knie en asafwijkingen.

Werkgerichte adviezen

  • Voer zo nodig een werkplekonderzoek uit. De werkplekdeskundige geeft adviezen, gebaseerd op voorafgaand onderzoek, over tijdens het werk toe te passen houding, bewegingen, werktechnieken en eventueel (in overleg met de leidinggevende) te realiseren ergonomische verbetering.

  • Bespreek mogelijke oplossingen met de werknemer als uit de arbeidsanamnese c.q. het werkplekonderzoek blijkt dat de huidige belasting in het werk te hoog is. Maak daarbij onderscheid tussen tijdelijke en permanente aanpassingen aan het werk.

  • Schenk aandacht aan de randvoorwaarden die het gedrag van de werknemer bepalen (zoals werkplekinrichting, opgelegde werksnelheid, regelmogelijkheden, gedrag van collega’s, werkorganisatie), zodat niet alleen gewenst, maar ook een uitvoerbaar advies wordt gegeven.

Specifieke interventies

  • Actieve revalidatie is van belang. Een immobilisatie van enkele weken geeft al spieratrofie en coördinatieverlies. Een specifiek programma, gericht op herstel van spierkracht, coördinatie en beweeglijkheid bevordert de snelheid van herstel. Dit geldt vooral voor patiënten met een preoperatief bestaand krachtverlies en voor patiënten met een gecompliceerd postoperatief herstel.

2.4. Prognose herstel belastbaarheid

De snelheid van herstel en belastbaarheid is afhankelijk van de duur van de immobilisatie en de ernst van de klachten (vooral een nevenletsel bij het acute meniscusletsel). De snelheid van hervatten hangt ook af van de aard van de werkzaamheden.

De literatuur rapporteert hervattingstijden tussen de een en twee weken na artroscopische partiële meniscectomie.

In de Medical Disability Advisor worden de volgende gemiddelde hersteltijden (werkhervatting) na operatie (open meniscectomie, artroscopie) genoemd (in dagen):

Zwaarte werk Open operatie Artroscopie
Zeer licht 14 14
Licht 14 14
Middel zwaar 35 21
Zwaar 42 42
Zeer zwaar 56 42

In een door TNO uitgevoerd onderzoek zijn, uitgaande van een operatieve behandeling en een ongecompliceerd verloop, de volgende hersteltijden beschreven: 7

  • Gedurende 1 week beperkingen ten aanzien van reizen naar werk, duwen en trekken, tillen of dragen.

  • Gedurende 2 weken beperkingen ten aanzien van hanteren zware lasten.

  • Gedurende 3 weken beperkingen ten aanzien van trappenlopen.

  • Gedurende 4 weken beperkingen ten aanzien van (frequent) buigen, lopen, klimmen, knielen en hurken, (langdurig) staan.

  • Gedurende 6 weken beperkingen ten aanzien van geknield of gehurkt actief zijn.

2.5. Belemmeringen herstel belastbaarheid/werkhervatting

Factoren die werkhervatting kunnen belemmeren zijn:

  • werkgebonden factoren .

  • privéfactoren: te vroeg onaangepast de knie gaan belasten (zorg voor kinderen of familieleden, hobby’s); belastend woon-werkverkeer (afstand en/of soort vervoer).

  • medische factoren.

3. Epidemiologie

  Man Vrouw Totaal
Incidentie* (per 1000) 2-4 1  
Prevalentie      
WAO-instroom 2002 14      
aantal 45 37 82
% totaal 0,11 0,07 0,09
Beroepsziekten 2005      
aantal
% totaal

* incidentie huisartsenpraktijk 

Toelichting en opmerkingen:

  • Het meniscusletsel komt niet voor in de statistiek van het NCvB (meer dan tienmaal gemeld) als beroepsziekte, maar wel in de Europese statistiek van beroepsziekten (1% van alle meldingen). 

  • Het grootste deel van de knieletsels treedt op tijdens de sportbeoefening. Jaarlijks doen zich in Nederland naar schatting 2,7 miljoen sportletsels voor. Daarvan betreft 37% aandoeningen van de knie. In 50-60% van de gevallen betreft het een trauma bij sport of ontspanning in vrije tijd. Veel van de acute sporttraumata worden op de eerstehulpafdelingen van ziekenhuizen behandeld, in Nederland naar schatting slechts 25% door de huisarts.  
    Aandoeningen van de meniscus worden vooral tussen 15 en 65 jaar gezien, bij mannen drie- tot viermaal zo vaak als bij vrouwen.

  • Knieklachten zijn na rugklachten de meest voorkomende klachten over het bewegingsapparaat in de huisartsenpraktijk. In het geval van traumatische knieklachten wordt in tweederde van de gevallen de diagnose contusie of distorsie gesteld. In 6% van de gevallen is de meniscus aangedaan.
    Het degeneratieve meniscusletsel is daarbij een weinig frequent gestelde diagnose.

 

4. Verwijzen en samenwerken

Algemene indicaties voor verwijzing en overleg

  • Verwijzing van behandelaar naar bedrijfsarts bij aanwijzingen voor werkgerelateerde factoren (positief antwoord op twee vragen: Denkt u dat de klachten te maken hebben met het werk? en Verergeren de klachten op het werk?).

  • Overleg tussen behandelaar en bedrijfsarts is geïndiceerd bij tegenstrijdige adviezen van behandelaar en bedrijfsarts. In alle gevallen moet vermeden worden dat de patiënt tegenstrijdige adviezen krijgt en is afstemming tussen de specialisten gewenst.

Specifieke verwijsindicaties

  • Directe verwijzing naar een orthopedisch chirurg bij een slotstand of verdenking op een fractuur. 1

 

5. Verzuimreferentieduren

De referentiegegevens voor de verzuimduur per lemma zijn gebaseerd op verzuimgegevens van vier arbodiensten van verzuimgevallen die in 2004 of in 2005 zijn beëindigd. Omdat in veel gevallen er pas bij 6 weken verzuim een diagnose door een bedrijfsarts is genoteerd hebben we alleen verzuimgevallen die minimaal 43 dagen duren meegenomen. In totaal waren dit 244.995 gevallen. Waarvan 118090 mannen en 126905 vrouwen. Het aantal vrouwen in onze groep ligt dus iets hoger.

In de grafiek met uitstroomcurven is weergegeven welk deel van de verzuimgevallen het werk hervat binnen een bepaalde periode. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de eerste hervatting (groene lijn), 50% hervatting (blauwe lijn) en volledige werkhervatting (rode lijn). Rond iedere lijn zijn met stippellijntjes (in dezelfde kleur) de onzekerheidsmarges ( 95%-betrouwbaarheidsinterval)  weergegeven.

De tabel met kengetallen geeft het gemiddelde aantal weken tot de werkhervatting weer. Bovendien is het 25e percentiel, de mediaan en het 75e percentiel gegeven. Deze geven respectievelijk aan na hoeveel weken 25% van de werknemers met de betreffende aandoening het werk heeft hervat, 50% het werk heeft hervat en 75% het werk heeft hervat. Er kan een verschil zijn tussen de steekproefomvang (valid N) in de eerste, tweede en derde kolom omdat niet bij alle verzuimgevallen er eerst een gedeeltelijke hervatting heeft plaatsgevonden of de datum daarvan onbekend is.

Als laatste is aangegeven het % tot de totale gevallen

De laatste grafiek geeft de uitstroom per maand weer voor volledige werkhervatting.

Wia instroom

Voor deze tabel zijn data van het UWV gekregen. U ziet het totale aantal beslissingen dat in 2006 en 2007 is genomen in de betreffende categorie.

Algemene gegevens :

Alle diagnoses gezamenlijk

  Aantal weken tot eerste hervatting Aantal weken tot 50% hervatting Aantal weken verzuim
Gemiddeld 10,94 15,42 24,39
Percentiel 25 1 6 10
Mediaan 6 10 16
Percentiel 75 13 17 27
Valid N 185.778 195.689 244.995

N.B. De verzuimduren hebben betrekking op verzuimgevallen van 43 dagen en langer.

 

figuur 2
figuur 2

 

Ruim 50 % van het verzuim langer dan 6 weken herstelt de eerste 4 maanden, 40 % herstelt in de loop van het eerste ziektejaar en ongeveer 10 % herstelt na 1 jaar.

 

figuur 92
figuur 92

 

 

figuur 92
figuur 94

 

In de literatuur worden hersteltijden van maximaal 6 weken beschreven na operatie bij een ongecompliceerd herstel. Bij het interpreteren van bovenstaande gegevens moet rekening worden gehouden met deze hersteltijd en de daar bovenop komende wachtlijst problematiek. Dat verklaart een gemiddelde herstelduur van 14 weken. Een deel van de werknemers heeft wellicht al binnen 6 weken hervat. Deze gegevens zijn niet opgenomen in de grafiek. Herstel na een meniscusletsel kan in ieder geval meestal snel. IVA instroom komt niet voor. WGA sporadisch.

2 Meniscusletsel

  Aantal weken tot eerste hervatting Aantal weken tot 50% hervatting Aantal weken verzuim
Gemiddeld 7,78 11,55 17,60
Percentiel 25 1 6 9
Mediaan 5 9 14
Percentiel 75 11 15 20
Valid N 681 636 881
% totaal 0.36    
 

N.B. De verzuimduren hebben betrekking op verzuimgevallen van 43 dagen en langer.

Mannen 608 vrouwen 273

omschrijving aantal 2006 Totaal 2006 Perc 2006 Aantal 2007 Totaal 2007 Perc 2007
L 553 Meniscusletsel ,vers            
toewijzing IVA   3795     4388  
toewijzing WGA 1 5306 0 2 5768 0
toewijzing WGA volledig ao 4 8906 0 5 10464 0
afwijzing aanvraag WIA, < 35% ao of geschikt eigen werk 20 11516 0,2 17 11185 0,2
afwijzing aanvraag WIA, herstel   1266   1 1050 0,1
afwijzing aanvraag WIA, overleden of 65 jaar geworden   7     6  
afwijzing aanvraag WIA, overige redenen 1 1286 0,1 2 1980 0,1
afwijzing aanvraag WIA, reden (nog) onbekend 3 3240 0,1 4 2413 0,2
  29 35322   31 37254  

 

6. Preventie

Voor zover preventieve maatregelen mogelijk zijn, betreft het het voorkómen van langdurig werken in geknielde of gehurkte houding. Maatregelen kunnen zich richten op het gebruik van hulpmiddelen, het aanpassen van de materialen waarmee wordt gewerkt, en het aanpassen van de werkmethoden. 16

Literatuur

1. NHG-Standaard: Traumatische knieproblemen.
2. NHG-Standaard: Niet-traumatische knieproblemen bij volwassenen.
3. Johnson MW. Acute knee effusions: a systematic approach to diagnosis. Am Fam Physician. 2000;61:2391-400.
4. Diagnostisch kompas, Knieletsel. College voor zorgverzekeringen.
5. Oberndorff A, Vries A de. Knieklachten bij een tegelzetter als beroepsziekte, Tijdschr Bedrijfs Verzekeringsgeneeskd. 2003;11:109-110.
6. Cox DCH. Meniscectomie en kniebelasting op langere termijn, Literatuurstudie CORVU, april 1994.
7. Kremer AM, Anema JR. Kwantificeren van hersteltijden. Een gezamenlijk referentiekader voor bedrijfsarts en specialist. TNO rapport, 20 januari 2004.
8. Jensen LK, Eenberg W. Occupation as a risk factor for knee disorders. Scand J Work Environ Health. 1996;22:165-75.
9. Baker P, Reading I, Cooper C, Coggon D. Knee disorders in the general population and their relation to occupation. Occup Environ Med. 2003;60:794-7.
10. NCvB Registratierichtlijn D001. Meniscusletsel door knielen of kruipen.
11. St-Pierre DM. Rehabilitation following arthroscopic meniscectomy. Sports Med. 1995;20:338-47.
12. Tregonning RJ. Closed partial meniscectomy. Early results for simple tears with mechanical symptoms, J Bone Joint Surg Br. 1983;65:378-82.
13. MDA. Meniscectomy and meniscus repair. Reed Group Ltd, 2005.
14. UWV. Ziektediagnosen bij uitkeringen voor arbeidsongeschiktheid. Statistische informatie over medische classificaties in WAO,WAZ en Wajong. UWV, 2002.
15. Karjalainen A, Niederlaender E. Occupational diseases in Europe in 2001. Statistics in Focus – Population and Social Conditions. 15/2004.
16. Jensen LK, Kofoed LB. Musculoskeletal disorders among floor layers: is prevention possible? Appl Occup Environ Hyg. 2002;17(11):797-806.