Nieuwvormingen van mammae
Samenvatting
In Nederland wordt jaarlijks bij ongeveer 7000 vrouwen in de leeftijd van 20-64 jaar de diagnose mammacarcinoom gesteld. De kans op het krijgen van een mammacarcinoom is gedurende het leven van een vrouw 9-10%. In de leeftijdsklasse 30-59 jaar is borstkanker de meest voorkomende doodsoorzaak. Door vroegdetectie, vooral in het kader van het bevolkingsonderzoek, en adjuvante behandeling in aansluiting op locoregionale behandeling is de prognose van vrouwen met een mammacarcinoom verbeterd. Anderhalf jaar na de ziekmelding heeft 62% van de vrouwen het werk hervat.
Door de behandeling kunnen blijvende beperkingen ontstaan, vooral voor fysiek zware beroepen. Fysieke training en cognitieve gedragstherapie hebben een gunstig effect op vermoeidheidsklachten. Er is een verband tussen langdurige blootstelling aan nachtwerk en borstkanker.
De bedrijfsarts heeft voornamelijk te maken met verzuim en re-integratie van cliënten met mammacarcinoom. De overige mammae-aandoeningen leiden niet tot langdurig verzuim. Volledigheidshalve worden zij kort beschreven in paragraaf 7 van dit lemma.
Algemeen
-
CAS-code: U229 – nieuwvorming mamma excl fibroadenoom
-
ICD-10-codes: C50 – malignant neoplasma of breast, D05 – carcinoma in situ of breast
Zie voor een verdere ICD-10-onderverdeling en -toelichting: http://www.who.int/classifications/icd/en/
Synoniemen
-
Mammacarcinoom.
-
Malignant neoplasm of breast.
1. Diagnose en behandeling
1.1. Definitie
(Patho)fysiologie: mammae zijn opgebouwd uit melkklierweefsel met daar omheen vet en bindweefsel. Benigne tumoren zijn fibroadenomen, lipomen en cystes. Een fibroadenoom is een bindweefselwoekering. Cystes kunnen ontstaan door afsluiting van een melkkliergang waardoor een met vocht gevulde holte ontstaat. Mastopathie is een aandoening waarbij verschillende goedaardige afwijkingen verspreid in de borsten voorkomen, zonder verhoogd risico op mammacarcinoom.
Mammacarcinoom: een woekering van maligne cellen in de borst.
Klinisch beeld/klachten en symptomen: een knobbeltje of andere afwijking in de borst door de vrouw of man zelf gevoeld of een positieve uitslag van mammografische screening tijdens het bevolkingsonderzoek.
Pathogenese/etiologie/oorzakelijke c.q. risicofactoren
De belangrijkste risicofactoren voor het krijgen van mammacarcinoom:
familiaire belasting:
-
15% van alle mammacarcinoompatiënten heeft een eerste- of tweedegraads familielid met mammacarcinoom;
-
5% van alle gevallen wordt veroorzaakt door mutaties in hoog penetrante autosomaal dominant overervende genen (BCRA-genen), mantelveldbestraling voor de ziekte van Hogkin en een eerder mammacarcinoom.
1.2. Diagnostiek
Anamnese
Vrouwen met borstklachten zullen zich in eerste instantie tot de huisarts wenden. Deze stelt zich op de hoogte van de volgende aspecten:
-
klachten: aard van de klachten of afwijking: pijn, knobbeltje, tepeluitvloed bruin, bloederig, melkachtig;
-
tijdstip van ontdekking, invloed van de cyclus;
-
voorgeschiedenis: eerdere borstklachten of borstkanker.
Risicofactoren die nopen tot beleid:
-
het vóórkomen van borstkanker en eierstokkanker bij eerste- en tweedegraads familieleden;
-
leeftijd van ontdekking;
-
bestraling of chemotherapie voor de ziekte van Hodgkin.
Risicofactoren voor borstkanker zoals vroege menarche, late menopauze, late eerste zwangerschap en het niet geven van borstvoeding, evenals langdurig gebruik van anticonceptiva en/of postmenopauzaal oestrogeengebruik dragen onvoldoende bij aan het ontstaan van borstkanker om regelmatige mammografie buiten het kader van het bevolkingsonderzoek te rechtvaardigen.
Lichamelijk onderzoek
De arts onderzoekt beide borsten en de regionale lymfklierstations. De patiënte dient het bovenlichaam volledig te ontbloten en wordt in de volgende houdingen onderzocht:
-
staand of zittend;
-
met de armen hangend langs het lichaam;
-
met de armen opgeheven langs het hoofd en met beide armen in de zij;
-
liggend op de rug.
Inspectie: de arts vergelijkt links en rechts en let op:
-
mammae: vorm, grootte, symmetrie en zwelling;
-
huid: kleur, versterkte eenzijdige venentekening, intrekkingen, peau d’orange, ulceraties, eczeem en verhevenheden;
-
tepels en tepelhof: kleur, vorm, zwellingen, afscheiding, tekenen van ontsteking en lokale huidafwijkingen.
Palpatie, met de drie middelste vingers (patiënte ligt).
Let op pijn, consistentie van het mammaweefsel, tumoren en tepeluitvloed.
Het onderzoek wordt beëindigd met palpatie van beide okselholten en de infra- en supraclaviculaire ruimten om vast te stellen of er palpabele lymfklieren zijn (patiënte zit of ligt).
Specificiteit-sensitiviteit onderzoeksmethoden: vrouwen tussen de 50 en 75 jaar kunnen deelnemen aan het bevolkingsonderzoek op mammacarcinoom. Met tweejaarlijkse mammografische screening wordt 70-75% van alle carcinomen gedetecteerd.
Borstzelfonderzoek en palpatie door de arts geven geen mortaliteitsreductie. MRI is de meest sensitieve methode maar wordt nog niet gebruikt als screening.
Aanvullend onderzoek
Bij aanwijzing voor een maligniteit volgt altijd verwijzing naar een chirurg of mammateam. Alarmsymptomen voor maligniteit zijn:
-
een bij palpatie slecht afgrensbare tumor of onregelmatige tumor;
-
tumor die vastzit aan huid en onderlaag;
-
schilfering of eczeem van de tepel;
-
recente huid en/of tepelintrekking;
-
regionale lymfklierzwelling;
-
een niet genezende non-puerperale mastitis.
Bij palpabele afwijkingen of gelokaliseerde pijn verwijst de arts voor een mammografie.
Differentiaaldiagnose
-
Mastopathie.
-
Fibroadenoom.
-
Cyste.
-
Lipoom.
1.3. Behandelplan
Medische behandeling
Medische behandeling vindt bij voorkeur plaats in een mammateam: een samenwerkingsverband van chirurg, radioloog, patholoog en mammacare verpleegkundige. Welke behandeling ingesteld wordt, is afhankelijk van de stagering van de tumor.
-
Lobulair carcinoom in situ is een toevalsbevinding in biopten, behandeling is niet nodig, follow-up wel.
-
Ductaal carcinoom in situ (DCIS): ablatio mammae of mammasparende therapie en radiotherapie.
-
Operabel infiltrerend mammacarcinoom: mammasparende therapie of ablatio mammae met okselklierdissectie bij een positieve schildwachtklier (de eerste klier in de borst die kan worden aangetast door een metastase), gevolgd door radiotherapie. Adjuvante systemische therapie met chemotherapie en/of endocriene therapie wordt gegeven om occulte metastasen te elimineren. Bij postmenopauzale vrouwen met HER-2-overexpressie en positieve hormoonreceptoren wordt een vijf jaar durende behandeling met een aromataseremmer aanbevolen. Aan alle vrouwen met HER-2-overexpressie bij wie een indicatie bestaat voor adjuvante chemotherapie, wordt naast adjuvante behandeling een behandeling met trastuzumab (antilichaambehandeling) gedurende een jaar geadviseerd.
-
Follow-up na behandeling: eerste jaar eenmaal per 3 maanden, tweede jaar eenmaal per 6 maanden, daarna jaarlijks.
-
Lokaal regionaal uitgebreid carcinoom: chemotherapie, chirurgie, locoregionale radiotherapie en hormonale adjuvante behandeling bij positieve hormoonreceptoren.
Preventieve adviezen (leefstijl)
Deelname aan het bevolkingsonderzoek vermindert de kans op sterfte aan mammacarcinoom met 30%. Borstzelfonderzoek geeft geen reductie van de sterfte, maar kennis van het eigen lichaam kan wel een belangrijke functie hebben bij het herkennen van afwijkingen in de borst. Ongeveer 15% van de patiënten heeft een eerste- of tweedegraads familielid met borstkanker. Dit kan aanleiding zijn voor periodiek onderzoek of verwijzing naar een polikliniek Klinische genetica (richtlijn Familiaire mamma/ovariumcarcinoom; zie www.oncoline.nl).
Re-integratie(plan)
Zie onder paragraaf 2.
1.4. Prognose medisch herstel
Het herstel hangt af van stadium en uitbreiding van de tumor en de gevolgen van de behandeling. Vrouwen bij wie borstkanker vastgesteld wordt op jonge leeftijd, hebben een slechtere prognose dan vrouwen bij wie de ziekte op latere leeftijd wordt vastgesteld. Patiënten met een tumor met HER-2-neu-overexpressie hebben een slechtere prognose.
Er zijn geen landelijke overlevingscijfers bekend. De hier gebruikte cijfers betreffen de relatieve overleving van kankerpatiënten in Noord-Holland en Flevoland.
TNM-stadium | 5 jaarsoverleving | |
---|---|---|
<50 jaar | 50-69 jaar | |
I | 95% | 98% |
IIA | 87% | 89% |
IIB | 79% | 75% |
IIIA | 62% | 63% |
IIIB | 47% | 51% |
IV | 22% | 15% |
Voor de stadiumgroepering zie de bijlage.
http://www.ikcnet.nl/uploaded/FILES/IKA/kankerregistratie/overleving.
1.5. Belemmeringen voor medisch herstel
Comorbiditeit
Bij draagsters van het BRCA1-gen kan vaker ovariumcarcinoom voorkomen.
Complicaties
Na okselklierdisseminatie kunnen complicaties op korte en lange termijn ontstaan:
-
bewegingsbeperking;
-
krachtsverlies;
-
neuropathische pijn;
-
sensibiliteitsstoornissen.
Therapie
-
Adjuvante radiotherapie: deze vergroot de kans op bewegingsbeperking van de schouder, lymfoedeem en pijnklachten in de thoraxwand.
-
Chemotherapie (FEC-kuren fluorouracil epirubicine cyclofosfamide docetaxel): bijwerkingen zijn beenmergremming, diarree, kaalheid, misselijkheid en braken, decompensatio cordis en vermoeidheid.
-
Antilichaambehandeling met trastuzumab: mogelijkheid van hartbeschadiging (cardiotoxisch).
-
Hormonale therapie: er is een verhoogde kans op endometrium carcinoom, trombo-embolische complicaties en osteoporose (niet-traumatische fracturen).
Psychische klachten
Veroorzaakt door mutilatie en lichamelijke beperkingen.
Leefstijl
Beperkte lichamelijke activiteit.
Arbeidsgerelateerde factoren
Zie paragraaf 2.5.
2. Re-integratie
2.1. Diagnostiek arbeidsmogelijkheden
Algemeen
De sociaal-medische begeleiding start na de ziekmelding, wachten tot de cliënte klaar is met behandeling kan de re-integratie vertragen.
Arbeidsanamnese aandachtspunten: de bedrijfsarts vraagt naar:
-
diagnose, genezingskans en mogelijke oorzaken van de ziekte, voorgestelde behandeling, andere behandelopties en de consequenties daarvan;
-
borstprothesen of hersteloperaties;
-
mogelijkheden voor zelfzorg, revalidatie, lotgenotencontact en psychosociale zorg.
Aandachtspunten tijdens of na de behandeling:
-
algemeen welbevinden en energetische belastbaarheid;
-
neurologische restverschijnselen, pijnklachten, vermoeidheid en psychische problemen;
-
cosmetisch resultaat: van groot belang bij functies waarbij het uiterlijk een rol speelt;
-
goede en tijdige communicatie met de behandelaar: de bedrijfsarts hoort op de hoogte te zijn van de ingestelde therapie en de gevolgen daarvan;
-
fysieke eisen van de functie, vooral met betrekking tot gebruik van de arm en schouder (zie par. 2.2);
-
werken onder thermisch belastende omstandigheden of met scherpe voorwerpen geeft kans op vinger- of handletsel en op lymfoedeem;
-
conditionele relaties: er is een verband tussen langdurige blootstelling aan nachtwerk en een verhoogde incidentie van borstkanker. Mogelijke oorzaken zijn een verstoorde melatoninesecretie, een verstoring van circadiaan ritmen (biologische klok), een verminderde immuunrespons door cortisol. Er zijn nog onvoldoende gegevens over de duur en de frequentie van blootstelling aan nachtwerk om borstkanker als beroepsziekte aan te merken.
Preventieve maatregelen
-
Advies tot deelname aan borst(zelf)onderzoek: zie boven.
-
Diagnostische hulpmiddelen – vragenlijsten: niet bekend.
Werkplekonderzoek
(RI&E) aandachtspunten: indien een adequate beoordeling van de werksituatie anamnestisch niet mogelijk is, is een werkplekonderzoek aangewezen. Dergelijk onderzoek, door bijvoorbeeld arboverpleegkundige of arbeidshygiënist, vindt bij voorkeur samen met de werknemer plaats. Tijdens het werkplekonderzoek wordt gekeken naar belastende arbeidsfactoren en naar handelingen die – gezien de aard van de klachten – de werknemer niet kan uitvoeren.
2.2. Functionele mogelijkheden
De mogelijkheden verschillen per werknemer. Beperkingen als gevolg van borstkanker kunnen zeer divers zijn en worden voornamelijk bepaald door medische factoren. Van de zes rubrieken waaruit de Functionele Mogelijkheden Lijst is opgebouwd, zijn de te verwachten beperkingen voor werknemers met nieuwvormingen van mammae in alle rubrieken (I (persoonlijk functioneren), II (sociaal functioneren), III (aanpassing aan fysieke omgevingseisen), IV (dynamische handelingen), V (statische houdingen) en VI (werktijden)). Het gaat om de volgende items:
FML-item | Rubriek |
---|---|
Handelingstempo | I-7 |
Overige beperkingen in het persoonlijk functioneren | I-8 |
Specifieke voorwaarden voor het persoonlijk functioneren in arbeid | I-9 |
Schrijven | II-4 |
Hitte | III-1 |
Huidcontact | III-4 |
Beschermende middelen | III-5 |
Trillingsbelasting | III-8 |
Hand- en vingergebruik | IV-3 |
Werken met toetsenbord en muis | IV-6 |
Schroefbewegingen met hand en arm | IV-7 |
Reiken | IV-8 |
Frequent reiken tijdens het werk | IV-9 |
Duwen of trekken | IV-13 |
Tillen of dragen | IV-14 |
Frequent zware lasten hanteren tijdens het werk | IV-16 |
Boven schouderhoogte actief zijn | V-7 |
Werktijden: uren per dag | VI-2 |
Werktijden: uren per week | VI-3 |
Overige beperkingen ten aanzien van werktijden | VI-4 |
2.3. Re-integratieplan
Het formuleren van het re-integratieplan door de bedrijfsarts geschiedt op grond van de probleemanalyse. In het re-integratieplan wordt aandacht besteed aan het volgende:
-
Voorlichting aan (chef en) collega’s: voorlichting over de gevolgen van behandeling en klachten van vermoeidheid en blijvende beperkingen kunnen onbegrip voorkomen.
-
Belang spoedig opstellen probleemanalyse: zie paragraaf 2.1.
-
Persoonsgerichte adviezen:
-
verhoging mogelijkheden tot functioneren: ‘Herstel en Balans’ is een revalidatieprogramma voor kankerpatiënten gericht op het verbeteren van kwaliteit van leven en het bevorderen van fysiek, psychisch en sociaal herstel, zie www.herstel-en-balans.nl;
-
coping: bij ernstige vermoeidheid is verwijzing naar speciale cognitieve gedragstherapie aan te bevelen.
-
-
Werkgerichte adviezen: eventuele graduele, tijdcontingente werkhervatting.
2.4. Prognose herstel belastbaarheid
Hersteltijden voor verschillende soorten activiteiten: van de betrokken personen is 30-93% (met een mediaan van 62%) na 1,5 jaar weer aan het werk.
Het zijn voornamelijk de medische factoren die bepalen hoe lang het duurt voordat iemand na de behandeling van (borst)kanker weer normaal kan functioneren. Een van de belangrijkste factoren die van invloed is op werkhervatting, is vermoeidheid. Van voor kanker behandelde patiënten heeft 70-100% te maken met ernstige kankergerelateerde vermoeidheid. Een derde van de vrouwen behandeld voor borstkanker bleek 3 jaar na de diagnose nog steeds ernstig vermoeid. Fysieke factoren zoals anemie, behandeling, voedingsstatus en pijn spelen een rol. Ook psychosociale factoren als angst, depressie, slaapproblemen en verminderd activiteitenniveau zijn van belang. Fysieke activiteit kan aerobe capaciteit, spierkracht, kwaliteit van leven en vermoeidheid verbeteren. Ook goede voorlichting, counseling, cognitieve gedragstherapie en ontspanning dragen bij aan vermindering van vermoeidheid.
2.5. Belemmeringen herstel belastbaarheid/werkhervatting
Werkgebonden belemmeringen
-
Onmogelijkheid om het werk aan te passen aan de beperkingen.
-
Onvoldoende sociale steun op het werk.
-
Weinig regelmogelijkheden, fysiek of psychisch belastend werk.
-
Verminderde belangstelling voor het werk.
-
Over de invloed van hoge werkdruk als belemmering van werkhervatting wordt in de literatuur verschillend gerapporteerd.
Persoonsgebonden belemmeringen
Somberheid en vermoeidheid beïnvloeden het wel of niet hervatten van werk in belangrijke mate.
Belemmeringen in de thuissituatie
Belasting in de privésituatie (zorg voor kinderen, huishouden), belastend woon-werkverkeer.
Medische belemmeringen
Zie paragraaf 1.5.
3. Epidemiologie
Incidentie en prevalentie
Man | Vrouw | Totaal | |
---|---|---|---|
Incidentie (per 1000) in 2003, leeftijd 20-64 jaar* | <0,01 | 1,45 | 0,72 |
10-jaars prevalentie (per 1000) in 2003, leeftijd 20-70 jaar | 0,04 | 10,09 | 5,02 |
Arbeidsgebonden deel prevalentie | 0 | 0 | 0 |
WAO-instroom (2002)** | |||
aantal | 5/1 | 1401/129 | 1406/130 |
% totaal | <0,1% | 2,8%/0,3% | 1,5%/0,1% |
Beroepsziekten | 0 | 0 | 0 |
* Incidentie betreft alleen invasieve tumoren, prevalentie betreft borstkanker in het algemeen (bewerkte gegevens van Nederlandse kankerregistratie, www.ikcnet.nl).
** Gegevens van nieuwvorming mammae (U229)/aandoening mammae (U639).
Toelichting
Mammacarcinoom is de meest voorkomende vorm van kanker bij vrouwen.
-
De kans op een mammacarcinoom is gedurende het leven van een vrouw 9-10%.
-
In 2003 bedroeg het aantal nieuwe gevallen van een invasieve vorm van kanker bij vrouwen in de leeftijd van 20-64 jaar 7209 bij vrouwen en 38 bij mannen. Voor de niet-invasieve vorm betrof dit 774 respectievelijk 5.
-
Het aantal vrouwen en mannen in de leeftijdsgroep van 20-70 jaar dat op 1 januari 2003 een mammacarcinoom heeft of de afgelopen 10 jaar heeft gehad, wordt geschat op 53.400 respectievelijk 210.
-
Leeftijd: de gemiddelde leeftijd op het moment van diagnose is 60 jaar; voor de leeftijd van 25 jaar komt borstkanker vrijwel niet voor.
-
Mortaliteit: in 2003 overleden er in de leeftijdsklasse 20-64 jaar 1414 vrouwen (28,5 per 100.000) en 7 mannen aan borstkanker; in de leeftijdsklasse 30-59 jaar is mammacarcinoom voor vrouwen een van de belangrijkste doodsoorzaken.
-
Risicovolle beroepen: Verpleegkundigen, cabinepersoneel van luchtvaartmaatschappijen.
4. Verwijzen en samenwerken
4.1. Algemene verwijsindicaties
-
Verwijzing van huisarts naar bedrijfsarts bij positief antwoord op twee vragen:
-
Denkt u dat de klachten te maken hebben met het werk?
-
Verergeren de klachten op het werk?
-
-
Overleg tussen behandelaar en bedrijfsarts is geïndiceerd bij tegenstrijdige adviezen van behandelaar en bedrijfsarts. In alle gevallen moet vermeden worden dat de patiënt tegenstrijdige adviezen krijgt en is afstemming tussen de behandelaar en de bedrijfsarts gewenst.
-
Voorlichting door de behandelaar(radiotherapeut) over werkhervatting kan de re-integratie bevorderen.
4.2. Specifieke verwijsindicaties
Geen.
4.3. Verwijzen in het kader van conditionele relaties
De bedrijfsarts kan verwijzen voor een revalidatieprogramma voor kankerpatiënten of cognitieve gedragstherapie bij psychische en/of vermoeidheidsklachten.
5. Verzuimreferentieduren
De referentiegegevens voor de verzuimduur per lemma zijn gebaseerd op verzuimgegevens van vier arbodiensten van verzuimgevallen die in 2004 of in 2005 zijn beëindigd. Omdat in veel gevallen er pas bij 6 weken verzuim een diagnose door een bedrijfsarts is genoteerd hebben we alleen verzuimgevallen die minimaal 43 dagen duren meegenomen. In totaal waren dit 244.995 gevallen. Waarvan 118090 mannen en 126905 vrouwen. Het aantal vrouwen in onze groep ligt dus iets hoger.
In de grafiek met uitstroomcurven is weergegeven welk deel van de verzuimgevallen het werk hervat binnen een bepaalde periode. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de eerste hervatting (groene lijn), 50% hervatting (blauwe lijn) en volledige werkhervatting (rode lijn). Rond iedere lijn zijn met stippellijntjes (in dezelfde kleur) de onzekerheidsmarges ( 95%-betrouwbaarheidsinterval) weergegeven.
De tabel met kengetallen geeft het gemiddelde aantal weken tot de werkhervatting weer. Bovendien is het 25e percentiel, de mediaan en het 75e percentiel gegeven. Deze geven respectievelijk aan na hoeveel weken 25% van de werknemers met de betreffende aandoening het werk heeft hervat, 50% het werk heeft hervat en 75% het werk heeft hervat. Er kan een verschil zijn tussen de steekproefomvang (valid N) in de eerste, tweede en derde kolom omdat niet bij alle verzuimgevallen er eerst een gedeeltelijke hervatting heeft plaatsgevonden of de datum daarvan onbekend is.
Als laatste is aangegeven het % tot de totale gevallen
De laatste grafiek geeft de uitstroom per maand weer voor volledige werkhervatting.
Wia instroom
Voor deze tabel zijn data van het UWV gekregen. U ziet het totale aantal beslissingen dat in 2006 en 2007 is genomen in de betreffende categorie.
Algemene gegevens :
Alle diagnoses gezamenlijk
Aantal weken tot eerste hervatting | Aantal weken tot 50% hervatting | Aantal weken verzuim | |
---|---|---|---|
Gemiddeld | 10,94 | 15,42 | 24,39 |
Percentiel 25 | 1 | 6 | 10 |
Mediaan | 6 | 10 | 16 |
Percentiel 75 | 13 | 17 | 27 |
Valid N | 185.778 | 195.689 | 244.995 |
N.B. De verzuimduren hebben betrekking op verzuimgevallen van 43 dagen en langer.
Ruim 50 % van het verzuim langer dan 6 weken herstelt de eerste 4 maanden, 40 % herstelt in de loop van het eerste ziektejaar en ongeveer 10 % herstelt na 1 jaar.
De diagnose borstkanker komt op de 29E plaats van alle diagnoses die tot verzuim langer dan 6 weken leiden. De herstelcurve is vlak en bijna de helft van de vrouwen hervat pas volledig in het tweede jaar. Bijna 70 % is op de een of andere manier binnen het jaar wel weer actief op de werkvloer.
Er is een opvallend verschil in WIA beoordelingen 2007 ten opzichte van 2006 wij hebben hier op dit moment nog geen verklaring voor. Het eindresultaat van de beoordeling komt verhoudingsgewijs wel goed overeen.
Helaas hebben we geen cijfermatige gegevens over het effect van bestraling / chemotherapie op de werkhervatting
32 Nieuwvorming van mamma
Aantal weken tot eerste hervatting | Aantal weken tot 50% hervatting | Aantal weken verzuim | |
---|---|---|---|
Gemiddeld | 27,51 | 38,79 | 52,78 |
Percentiel 25 | 1 | 17 | 25 |
Mediaan | 19 | 34 | 47 |
Percentiel 75 | 44 | 53 | 68 |
Valid N | 1.281 | 1.294 | 1.675 |
% totaal | 0.75 | ||
N.B. De verzuimduren hebben betrekking op verzuimgevallen van 43 dagen en langer.
Vrouwen 1675 mannen 13
Wia instroom
Diagnose U229
omschrijving | aantal 2006 | Totaal 2006 | Perc 2006 | Aantal 2007 | Totaal | Perc 2007 |
---|---|---|---|---|---|---|
2007 | ||||||
toewijzing IVA | 113 | 3795 | 3 | 175 | 4388 | 4 |
toewijzing WGA | 108 | 5306 | 2 | 207 | 5768 | 3,6 |
toewijzing WGA volledig ao | 185 | 8906 | 2,1 | 261 | 10464 | 2,5 |
afwijzing aanvraag WIA, < 35% ao of geschikt eigen werk | 153 | 11516 | 1,3 | 189 | 11185 | 1,7 |
afwijzing aanvraag WIA, herstel | 12 | 1266 | 0,9 | 15 | 1050 | 1,4 |
afwijzing aanvraag WIA, overleden of 65 jaar geworden | 7 | 6 | ||||
afwijzing aanvraag WIA, overige redenen | 11 | 1286 | 0,9 | 25 | 1980 | 1,3 |
afwijzing aanvraag WIA, reden (nog) onbekend | 34 | 3240 | 1 | 11 | 2413 | 0,5 |
Overzicht voor 'Diagnodecode' = U229 (8 detailrecords) | ||||||
Totalen | 616 | 35322 | 1,7 | 883 | 37254 | 2,4 |
6. Preventie
Er is nog geen basis om buiten het reguliere screeningsprogramma voor borstkanker speciale maatregelen te treffen.
7. Overige aandoeningen van mamma: gynaecomastie en abces
-
CAS-code: U639 – aandoeningen van mamma
-
ICD-10-codes: N60 – benign mammary dysplasia, N61 – inflammatory disorders of breast, N62 – hypertrophy of breast, N63 – unspecified lump in breast, N64 – other disorders of breast
7.1. Diagnose en behandeling
Definitie
-
Gynaecomastie bij de man is een toename van het borstklierweefsel.
Etiologie/pathogenese: gynaecomastie bij de man is in de puberteit een fysiologisch verschijnsel. Op middelbare leeftijd kan gynaecomastie ontstaan als bijwerking van medicatie, als gevolg van stofwisselingsziekten, hormoonproducerende tumoren (testis of bijnieren), of het gebruik van marihuana. -
Borstabces: een ontsteking in de borst van de melkgangen soms in combinatie met klierweefsel met een ophoping van pus.
-
Subareolair abces: meestal een chronisch optredende ontsteking aan de rand van de tepelhof.
Etiologie/pathogenese: een abces van de borst treedt vooral op in het kraambed als borstvoeding wordt gegeven. Via kloofjes met verweekte huid kunnen bacteriën makkelijk in de diepere weefsels komen, waar de voor de zuigeling bestemde melk een voedingsbodem vormt. Hierdoor kan mastitits ontstaan die bij onvoldoende behandeling kan leiden tot abcesvorming. De oorzaak van een subareolair abces is een ontsteking/afsluiting van een afvoergang van een van de melkklieren in de tepel. Omdat de weg naar de tepel is afgesloten, breekt de ontsteking aan de rand van de tepelhof naar buiten door en veroorzaakt hier een fistel (pijpzweer) die wisselend open en dicht is.
Diagnostiek
-
Gynaecomastie: anamnese en lichamelijk onderzoek: zie paragraaf 1.2.
-
Borstabces: anamnese: duur van de klachten, lactatie, koorts.
-
Lichamelijk onderzoek: inspectie en palpatie van de borst.
Behandelplan
Gynaecomastie
Bij fysiologische gynaecomastie is meestal geen behandeling nodig. Vetweefsel kan tijdens een chirurgische ingreep weggezogen worden. Bij niet-fysiologische gynaecomastie hangt het van de oorzaak af welke behandeling wordt ingezet.
Mastitis/borstabces
Een mastitis wordt behandeld met flucloxacilline gedurende zeven dagen. Bij een abces is de therapie incisie en drainage. De behandeling van een subareolair abces is het openleggen en uitkrabben van de fistelgang.
Prognose medisch herstel
Gynaecomastie
Fysiologische gynaecomastie verdwijnt spontaan na enkele maanden tot jaren. Bij geneesmiddelgeïnduceerde gynaecomastie zal beëindiging van de medicatie leiden tot afname van borstgroei.
Borstabces
Behandeling met een antibioticum duurt een week; bij uitgebreide abcesvorming en chirurgische behandeling kan het herstel enige weken duren.
Belemmeringen medisch herstel
Geen gegevens bekend.
7.2. Re-integratie
Gynaecomastie
Fysiologische gynaecomastie zal zelden leiden tot langdurige arbeidsongeschiktheid.
Niet-fysiologische gynaecomastie: hormoonproducerende tumoren zijn zeldzaam en vallen buiten dit lemma.
Borstabces
Borstabces komt voornamelijk voor in de kraamperiode wanneer vrouwen met zwangerschapsverlof zijn. Omdat de prognose goed is, zal de bedrijfsarts zelden te maken krijgen met deze aandoening.
Noten
1. |
Klinisch ontdekt = door middel van lichamelijk onderzoek of met behulp van beeldvorming (met uitzondering van lymfoscintigrafie). |
Literatuur
1. | Bock GH de, Beusmans GHMI, Hinloopen R, et al. NHG-standaard Diagnostiek van mammacarcinoom. Huisarts Wet. 2002;45(9):466-72. |
2. | Richtlijn Behandeling van het mammacarcinoom 2005. Utrecht: CBO, september 2005. |
3. | Richtlijn Mammacarcinoom: screening en diagnostiek. Utrecht: CBO, december 1999. |
4. | Gezondheidsraad. Verzekeringsgeneeskundige protocollen: angststoornissen, beroerte, borstkanker. Den Haag: Gezondheidsraad, 2007; publ. nr. 2007/05. |
5. | Kennisnetwerk Integrale Kankercentra: www.ikcnet.nl. |
6. | Revalidatieprogramma’s voor kankerpatiënten, Ros W, 4e TBV-congres, 24 november 2006. |
7. | Gezondheidsraad. Nachtwerk en borstkanker: een oorzakelijk verband? Den Haag: Gezondheidsraad, 2006; publ. nr 2006/15. |
8. | Razenberg PPA, Unk WA. Kwaadaardige nieuwvormingen. Serie: Handboek arbeid en belastbaarheid. Houten: Bohn Stafleu van Loghum, 1996. |
9. | Verbeek J, Spelten E, Kammeijer M, Sprangers M. Return to work of cancer survivors: a prospective cohort study into the quality of rehabilitation bij occupational physicians. Occup Environ Med. 2003;60:352-7. |
10. | Spelten E, Verbeek J, Uitterhoeve ALJ, et al. Cancer, fatigue and the return of patients to work – a prospective cohort study. Eur J Cancer. 2003;39:1562-7. |
11. | Mammacarcinoom. Nederlands Centrum voor Beroepsziekten: www.beroepsziekten.nl. |
12. | Schernhammer E, Kroenke C, Laden F, Hankinson S. Night work and risk of breast cancer. Epidemiology. 2006;17(1):108-11. |
13. | NFK.nu, Jos Verbeek, bedrijfsarts-onderzoeker Coronel Instituut, april 2004. |
14. | Reynard R, Bouknight R, Bradley CJ, Zhehui L. Correlates of return to work for breast cancer survivors. J Clin Oncol. 2006;24(3):345-53. |
15. | Maunsell E, Brisson C, Dubois L, et al. Work problems after breastcancer: an exploratory qualitative study. Psycho-Oncology. 1999;8:467-73. |
16. | Borstkanker. Nationaal Kompas Volksgezondheid. www.nationaalkompas.nl. |
17. | Kremer AM, Wevers CWJ. Kanker in relatie tot werk. Tijdschr Bedrijfs Verzekeringsgeneeskd 2003:11(8):231-7. |
18. | NHG-Standaard Zwangerschap en kraamperiode M32 (juni 2003). |
19. | www.heelmeesters.nl. |
20. | www.merckmanual.nl. |
BIJLAGE TNM-classificatie van mammatumoren (UICC 2002)
T – primaire tumor
-
TX niet vast te stellen
-
T0 geen aanwijzingen voor primaire tumor
-
Tis carcinoom in situ
-
Tis (DCIS): ductaal carcinoom in situ
-
Tis (LCIS): lobulair carcinoom in situ
-
Tis (Paget): Paget van de tepel zonder tumor (NB: Paget met tumor wordt geclassificeerd aan de hand van de tumorgrootte)
-
-
T1 tumor 2 cm of kleiner in grootste dimensie
-
T1mic microinvasie 0,1 cm of minder in grootste dimensie
-
T1a meer dan 0,1 cm maar niet meer dan 0,5 cm
-
T1b meer dan 0,5 cm maar niet meer dan 1 cm
-
T1c meer dan 1 cm maar niet meer dan 2 cm
-
-
T2 tumor meer dan 2 cm maar niet meer dan 5 cm in grootste dimensie
-
T3 tumor meer dan 5 cm in grootste dimensie
-
T4 tumor van elke grootte met directe uitbreiding in borstwand of huid zoals beschreven in T4a t/m T4d. (NB: de borstwand houdt in: ribben, intercostale spieren, en de m. serratus anterius, maar niet de m.pectoralis)
-
T4a uitbreiding in de borstwand
-
T4b oedeem (waaronder peau d’orange), of ulceratie van de huid van de borst, of huidsatellieten in de huid van de borst
-
T4c 4a en 4b
-
T4d inflammatoir carcinoom
-
N – regionale lymfklieren (klinisch – c)
-
NX niet te beoordelen (bijv. na eerdere klierdissectie)
-
N0 geen regionale kliermetastasen
-
N1 metastasen in mobiele ipsilaterale okselklier(en)
-
N2 metastasen in gefixeerde ipsilaterale okselklier(en), of klinisch ontdekte* ipsilaterale parasternale klieren zonder klinisch evidente okselkliermetastasen
-
N2a metastasen in onderling verbakken klieren, of met andere structuren vergroeide klieren
-
N2b metastasen uitsluitend in klinisch ontdekte 1 ipsilaterale parasternale lymfklieren zonder klinisch evidente okselkliermetastasen
-
-
N3 metastase in ipsilaterale subclaviculaire klier(en) met of zonder okselkliermetastasering; of klinisch ontdekte* ipsilaterale parasternale metastasering samen met klinisch evidente okselkliermetastasering; of metastasen in ipsilaterale supraclaviculaire lymfklier(en) met of zonder oksel- of parasternale kliermetastasering
-
N3a metastasen subclaviculair
-
N3b metastasen parasternaal en in oksel
-
N3c metastasen supraclaviculair
-
M – metastasen op afstand
-
MX niet vast te stellen
-
M0 geen aanwijzingen voor afstandsmetastasen
-
M1 afstandsmetastasen
Stadiëring
Stadium 0 | Tis | N0 | M0 |
Stadium I | T1 | N0 | M0 |
Stadium IIA | T0 | N1 | M0 |
T1 | N1 | M0 | |
T2 | N0 | M0 | |
Stadium IIB | T2 | N1 | M0 |
T3 | N0 | M0 | |
Stadium IIIA | T0 | N2 | M0 |
T1 | N2 | M0 | |
T2 | N2 | M0 | |
T3 | N1, 2 | M0 | |
Stadium IIIB | T4 | N0, 1, 2 | M0 |
Stadium IIIC | any T | N3 | M0 |
Stadium IV | any T | any N | M1 |
Bron: http://www.oncoline.nl/